Eenvoud is het kenmerk van het ware…
Interview met Marjan Smit over haar moeder Gerda
Hans: Hoe is Gerda eigenlijk tot tekenen en etsen gekomen?
Gerda tekende als kind al veel en dat ze is haar hele leven eigenlijk blijven doen. In de oorlog – in 1941 – moest zij als zevenjarig kind na allerlei moeilijke toestanden in de familie – naar een kindertehuis en later kwam ze in een pleeggezin. Helaas hebben haar pleegouders al haar tekeningen weggegooid. In het kindertehuis heeft ze geleerd voor zichzelf op te komen. Van de sympathieke leidinggevende van dat huis leerde zij om te kijken of iets misschien eenvoudiger gedaan kon worden: om dingen zo eenvoudig mogelijk zelf op te lossen.
Ze was graag naar een kunstacademie gegaan, maar het werd de pedagogische academie. Ze werd kleuterleidster, maar kon daar maar voor een deel haar creativiteit in kwijt. Terwijl ze werkte, ging ze wel schriftelijk tekencursussen volgen en ze leerde veel uit boeken zoals ‘Famous Artists’.
In Eindhoven heeft zij zich bij een creatieve club aangesloten en daar leerde zij etsen van Cees Sac. Eerst werkte ze nog met etsplaten en zuur. Later ging ze over op de techniek van de droge naald. Haar eerste etsen waren heel natuurgetrouw: veel bloemen en dieren zoals een dode merel, speelgoed, een houten soldaatje, enz. Vaak kleurde zij de etsen in met acryl- of waterverf. Ze heeft haar kunstopleiding dus bij elkaar gesprokkeld, maar ze had een enorm tekentalent. Ze kon heel goed kijken. Daardoor kon ze ook de essentie van wat ze zag op papier zetten: bijvoorbeeld hoe een dier loopt. Dat zie je ook bij Dick Bruna: het lijken hele simpele lijntjes, maar je kunt precies zien waar het over gaat.
Hans: Wanneer ging ze professioneel etsen drukken?
Ik denk dat haar eerste commerciële ets zo rond 1980 uitkwam. Dat was in het begin nog allemaal uiterst primitief. Om te kunnen inkten verwarmde ze haar etsplaatje op het gasfornuis en perste deze met een bankschroef op papier. Mijn vader heeft toen van een droogmangel die boven een wasmachine zat, een pers gemaakt. Later hadden we in ons atelier één goede pers, waarop we samen onze etsen drukten. Toen we meer en meer etsen gingen drukken, hebben we er nog een tweede bijgekocht.
In het middenstuk van de boerderij was een grote open keuken en daar stonden vroeger onze drukpersen. Onze etsen droogden we toen nog aan een waslijn. Later plakten we ze op een dikke glazen plaat. Dan werden ze mooi strak. Mijn vader Kees hielp Gerda dan bij het vakkundig inlijsten.
Hans: Ik zie eigenlijk nooit etsen van Gerda van vóór 1984.
Klopt, die kom je ook bijna niet tegen. Ze maakte maar enkele drukken, vooral om te kijken of het beter kon. Wanneer ze er dan een had gedrukt en iemand zei: ‘O, wat is die leuk!’, zei Gerda vaak: ‘Nou, neem hem maar mee.’
Hans: Ik zag een ets met de titel ‘Moppie’ van Gerda bij de Stichting Alzheimer Nederland. Deed zij wel vaker iets voor een goed doel?’
Ja, bijvoorbeeld ook bij de Brandwondenstichting en voor het Rode Kruis. Ze werd daar wel eens voor gevraagd en dat vond ze ook leuk om te doen.
Hans: Die titel ‘Moppie’ is trouwens de enige titel die ik gezien heb. Gaf zij nooit titels aan haar werk?
Nou, ik ken wel alle schuilnamen die zij aan haar etsen gaf. Een galeriehoudster vroeg haar eens: ‘Heb je nog meer van die vrouwtjes met die takkenbossen?’ Dan wist Gerda precies wat bedoeld werd en voortaan noemde zij die ets dan voor zichzelf ‘Het vrouwtje met takkenbossen’. Er waren alleen geen takkenbossen te zien, maar bloemen.
Hans: Had Gerda ook met bepaalde etsen een bijzondere binding?
De ets van Eva Cohen was een van de lievelings-etsen van Gerda. Er was ooit een uitzending op de TV en Willem Wilmink zong een lied over Eva Cohen. Ondertussen kwam die ets van Gerda voortdurend in beeld. Maar Gerda had ook een voorkeur voor ‘n vrouwtje met een beest in haar armen of voor kinderen.
Hans: Hoe geëmancipeerd of maatschappijkritisch was Gerda? En is dit ook in haar werk te zien?
Gerda was vrij kritisch naar de samenleving. ‘Vrouwen hebben eigenlijk geen stem’, zei ze wel eens. Daar ging ze dan ook tegen te keer. Je moet zoiets ook weer in haar tijd plaatsen – zo vlak na de oorlog. Ze had eerst in een kindertehuis gezeten en later in een pleeggezin. Ze zei eens: ‘Vroeger was ik zo naïef! Als ik een hond en een kat zag lopen, dacht ik bij mijzelf, dat de hond het mannetje en de kat het vrouwtje was. Ze had bijvoorbeeld geen enkele sexuele voorlichting gehad. Dat waren totaal andere tijden.
Maar Gerda kon ook heel koppig uit de hoek komen. In de jaren zeventig waren er nog nauwelijks scharreleieren in de supermarkten te vinden. Ze ging dan een supermarkt binnen en vroeg luidkeels: ‘Hebben jullie scharreleieren? Nee? Hebben jullie niet eens scharreleieren?’ Ze vroeg dat dan geregeld en ja hoor: na een half jaar lagen er scharreleieren in die winkel. Thuisgekomen hoorde je haar dan triomfantelijk roepen: ‘Yes, ze hebben nu eindelijk die scharreleieren!’
Hans: Wat was voor Gerda het belangrijkste: de verkoop van haar schilderijen of haar grafiek?
Dat was grafiek. Haar schilderijen komen pas veel later. Pas toen we op de boerderij woonden, ging ze schilderen. En dan niet met kwasten met olieverf, maar met paintstick, een soort oliepastel. Dat is een olieverf in vaste vorm – net of je een soort wasco hebt, maar dan dikker. Met een mesje krabde je wat van die stiften af en dan kon je weer verder werken. Je tekende op schilder-karton en vervolgens schraapte je met een mesje wat van die paintstick weg. Zo kon je laag over laag schilderen. Op die manier creëer je diepte en komt het afgebeelde tot leven.
Hans: Hoe verkochten jullie de etsen?
De eerste kunstmarkt waarop Gerda haar grafiek verkocht, was in Heeze, op de Brabantse Dag. Ze was heel blij, want ze had bijna al haar met aquarelverf ingekleurde etsjes verkocht. Mijn vader en moeder (Kees en Gerda) hadden immers niet zoveel centen. Ze had bijvoorbeeld takje met bloemetjes of een tinnen soldaat nagetekend en deze ingekleurd. Niet kitscherig of zo, maar nét even anders. Dat kochten de mensen. Mijn ouders stonden al op dit soort kunstmarkten, terwijl ik nog op de Academie Artibus in Utrecht zat. Dat zal zo rond 1980 geweest zijn. Toen ik mijn eerste etsen wilde verkopen, ging ik met Gerda mee naar Capelle aan de IJssel. Voor mij was dat niet zo’n succes, want voor mijn etsen had ik dunne passe-partouts gesneden en die flapperden in de wind. Gerda had haar etsen netjes ingelijst en die verkocht wél. Het commentaar dat we kregen was soms hilarisch: ‘Stelt dat een koe voor? Nou dat wordt nog flink oefenen…’ Of: ‘Is dat geen ets, maar een droge naald? Nou, dat hep mijn man ook!’
Hans: Ik kwam op internet ook een kaart met een ets van Gerda tegen.
Ja, iemand uit Groningen heeft dat eens aan haar op een kunstmarkt gevraagd en zo zijn er een stuk of vier etsen van haar via een dubbelgevouwen kaart met enveloppe gemultipliceerd. Het gekke was: eentje liep als een tierelier en de anderen werden nauwelijks verkocht. Ze werd daar natuurlijk ook voor betaald. Ik vond het ook fijn voor haar zelfbewustzijn. Gerda was altijd iemand van ‘is het wel goed genoeg’?’ Die fundamentele onzekerheid was kenmerkend voor haar en dat had ze in haar prille jeugd via het kinderhuis en haar pleegouders meegekregen. Nu was er ook via die kaarten een stukje bevestiging: ‘Ja, je mag er zijn en wat je maakt, dat doet ertoe! Mensen vinden het mooi en kopen het.’
Hans: Van een etsje van een kind in een kinderwagen zijn 999 zeefdrukken gemaakt. Wat vond Gerda daarvan?
Ze vond ze zó lelijk gedrukt, want het was zo’n mooi etsje. Als een ets als zeefdruk wordt geprint, zie je bijna altijd dat de ‘ziel’ van de ets verdwijnt. Wat is afgebeeld, wordt plat en tweedimensionaal. Jammer, maar het is niet anders. Maar Gerda moest dus ruim 1000 maal haar naam eronder zetten. Die zeefdrukken werden dan via de bladen ‘Eigen Huis en Tuin’ en ‘Interieur’ gratis meegegeven als je een nieuwe abonnee werd. Verderop stond dan een lijstenmaker die hem voor f.25,= in een mooi lijstje zette.
We stonden vanaf het begin van de 90er jaren op de kunstmarkt op het Thorbeckeplein in Amsterdam. Daar waren we best enthousiast over: ‘We mogen naar Amsterdam!’ Dat vonden we vanuit Brabant best bijzonder. We hadden veel bekijks op het Thorbeckeplein – dat dachten we tenminste. Vaak stonden mannen langdurig voor onze kramen. Gerda en ik hadden ieder een eigen stand, naast elkaar. Bleek dat die heren meer aandacht hadden voor de rode lampjes achter ons, dan voor onze etsen! In het begin reden we met twee auto’s naar Amsterdam, maar later in eentje. Dat waren best bijzondere ritjes door de gesprekken die we samen hadden. Die gingen ook over de hoogte- en dieptepunten van elkaars leven. Op een gegeven moment stopten we ook met de moeder- en dochterrelatie. We waren twee gelijkwaardige en volwassen vrouwen voor elkaar: gewoon twee wijven die met elkaar op weggaan.
Hans: Als er twee kunstenaars onder één dak wonen – geeft dat geen problemen als je alle twee creatief bezig bent?
Nee, we werkten alle twee gescheiden – ieder op haar eigen plek. Omdat onze levens zo met elkaar vervlochten waren, kon ik denken zoals Gerda dacht en Gerda kon denken, zoals ik denk. We vroegen elkaar vaak om naar ieders werk te kijken en om feedback te krijgen. ‘Waar zit de fout? Waarom word ik er onrustig van? Waarom heb je dit daar getekend? Zou het niet kunnen weglaten?’ Dan kwamen de opmerkingen als: ‘Die bovenkant is te plat. Of: ik zou dit en dat wat meer accentueren. Of: zet het een week met zijn kop tegen de muur en kijk er dàn nog eens naar!’ We gaven elkaar commentaar, maar spraken elkaar ook moed in.
Hoeveel ‘privé’ is in het etswerk van Gerda te zien?
Poe, een moeilijke vraag. Ze heeft eenmaal een ets van mij gemaakt. Ik ben vrij groot en breed op de heupen en liep in een tuinbroek van spijkerstof. Zo heeft zij mij toen getekend, met de stilzwijgende titel ‘Marjan in een overall’. Ik heb die ets zelf en ik weet dat ik dat ben. Maar die titel staat zoals gebruikelijk ook niet op de ets. Ze heeft ook eens mijn vader geschilderd. Hij staat wat dromerig met een schelp afgebeeld. Daarvan weet ik dat het mijn vader Kees is.
Hoe is het laatste levensjaar van Gerda gegaan? Hoe heeft ze afscheid van haar etsen moeten nemen?
Eigenlijk heel koel. Eind 2003 kreeg ze pijn bij het lopen. Ik zei tegen haar: ‘Ga dan naar de dokter.’ Dat deed ze en die zei: ‘Tja, ik kan pas over zes weken een bepaald onderzoek doen.’ In de eerste maanden van 2004 kwam hij erachter dat ze kanker had. Ze werd geopereerd, kreeg chemokuren en de artsen hoopten dat het nu verholpen was. Maar in augustus kwam de kanker in volle hevigheid weer terug. In die maanden daarvoor was ze eigenlijk al bezig om van alles afscheid te nemen. Eric Nordholt, voormalig hoofd van de politie in Amsterdam, vroeg toen aan haar of ze nog een bepaalde ets voor hem wilde afdrukken. Hij is een groot bewonderaar van haar werk en had eens een tentoonstelling van ons geopend. Dat heeft ze zo’n beetje met haar laatste krachten gedaan. Ze heeft zich écht als een tijger door haar laatste levensmaanden heen geslagen. Geestelijk bleef ze heel sterk. Ze zei: ‘Ach jongens, het leven gaat gewoon door. Jullie moeten er samen wat van maken.’ Ze is op 17 november 2004 zonder pijn en heel rustig in het ziekenhuis overleden.
Hans: Gerda heeft zo’n 25 jaar geëtst. Zag jij verandering in haar werk komen?
In het begin tekende ze heel natuurgetrouw en ook veel dingen uit de natuur. Ze is in de loop van de jaren meer en meer gaan weglaten. Op den duur werden het steeds simpeler lijnen. Over elk streepje op de grafiek werd uitvoerig nagedacht. Daarvoor legde ze dan doorzichtig papier over de tekening en vervolgens zocht ze soms heel lang naar de beste plek voor de ogen en naar de juiste vorm van het hoofd. Ogenschijnlijk werden haar etsen veel eenvoudiger. Dikwijls worden ook haar prachtige kleuren geroemd. Door het spel tussen licht en donker weet ze diepte en eenvoud uit te stralen.
Ik hoor ook vaak van mensen, dat men zich erg hecht aan het werk van Gerda. Het is voor hen iets dierbaars geworden. Er is een band gegroeid tussen de ets en de eigenaar van die ets. Ze betekenen écht wat voor hen. Haar etsen hebben op die manier een eigen plekje binnen de kunst veroverd. Ik ben trots op mijn moeder!
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
Met dank aan Marjan Smit en Will Priems
Literatuur: Gerda Smit ‘Prentenboek’. Uitgever: Kees Smit, Eindhoven.
Marjan heeft nog maar een paar ‘Prentenboeken’ van Gerda. Ze zijn niet te koop, maar als er een échte liefhebber van het werk van Gerda is en deze contact met Marjan opneemt, geeft zij die graag cadeau! Ga daarvoor naar de website van Marjan: www.marjansmit.nl