In het Jaarboek 2011 – 2012 van de Stichting Reünisten Hageveld is een interview gepubliceerd dat ik in februari 2013 met Willem in zijn atelier en Galerie de Bleeker, Blekersvaartweg 9 in Heemstede had. Het concept-interview was nog maar net naar Willem gestuurd of ik kreeg een e-mail van hem binnen dat hij van publicatie afzag…
Hieronder staat de e-mailwisseling en tenslotte tóch de toestemming van Willem om het (met enkele kleine wijzigingen) te publiceren.
Vervolgens volgt het interview. Oud-Hagevelders kan ik van harte aanbevelen om voor een habbekrats lid van de Stichting Reünisten Hageveld te worden. Elk jaar komt een prachtig ‘Jaarboek’ uit met aandacht voor allerlei Hageveldse zaken.
+++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
Ochtendmist over een stralend Hageveld
Begin februari 2013 interviewde ik Willem Snitker (geboren in 1938 en leraar tekenen / kunstgeschiedenis van 1962 – 1991). Wanneer hij op Hageveld is gekomen of wanneer hij is weggegaan, weet hij bij het begin van de ontmoeting niet meer. ‘Vandaag is immers belangrijker dan gisteren’. Maar hij wil wel graag over die jaren praten. Hoe zou het – na 50 jaar – met hem (en met zijn Galerie de Bleeker in Heemstede) zijn?
Tijdens het boeiende gesprek met mij (Hans Dornseiffen), dat tweeëneenhalf uur duurde, passeren zijn jaren op Hageveld de revue en verhaalt hij van zijn ervaringen.
Wanneer ik Willem niet zo lang daarna de tekst van het interview ter correctie stuur, ontvang ik zijn verrassende reactie:
Beste Hans,
Alle waardering voor jouw noeste arbeid.
Je hebt ons gesprek zeker min of meer getrouw weergegeven.
Indien ik echter, zoals nu, moet kiezen tussen anonimiteit en publicatie, kies ik voor het eerste.
Ik vraag je deze tekst in het Hageveld jaarboek NIET te publiceren.
Met veel dank voor al jouw energie en moeite en immer welkom voor alles
cordiali saluti.
Willem Snitker.
Geen artikel in het jaarboek, vindt Willem, maar ook geen reden ‘waarom’. Ik stuur hem het volgende antwoord.
Beste Willem,
Ik heb er eerst maar even een nachtje over geslapen voor ik je zou antwoorden, want ik was gisteravond gewoon verbijsterd.
Ik ga er van uit dat als je toestemming geeft om jou te interviewen voor een artikel voor het jaarboek, dat daar ook een stukje uit voortkomt. Anders had ik je écht niet geïnterviewd.
Je geeft zelfs geen reden aan, waarom je het niet gepubliceerd wilt hebben. 95 % Van de tekst heb je letterlijk zo gezegd en ik ga uit van het idee, dat je weet, wat je zegt. Ik had niet voor niets de recorder mee.
Ik moet daarom gissen en allerlei veronderstellingen maken, wat mogelijk de reden zou kunnen zijn dat je jouw verhaal niet gepubliceerd wilt hebben.
Ik veronderstel dat je schrok van jouw eigen negatieve gevoelens die je verwoordde: naar de priesterleraren en ook naar de desinteresse van de lekendocenten.
Mag ik zeggen dat dit ‘typisch Hagevelds’ is, voor mensen die in de 60er jaren daar waren? Bij medestudenten in Amsterdam zag je dat voortdurend. Eerst moesten de negatieve ervaringen verteld en doorleefd worden. Daarna kon het goede van Hageveld gaan domineren. Ik heb je tijdens het interview niet voor niets verteld dat ik in mijn studententijd ruim acht maanden nodig had om mijn zeven internaatsjaren een plek te geven. En in de jaren erna heb ik daar geregeld nog aan moeten werken. Toch ben ik zielsdankbaar voor die jaren die mij uiteindelijk goed gevormd hebben. Creativiteit – vooral het lef om creatief te durven zijn – heb ik van jou als een mosterdzaadje meegekregen en daar heb ik vooral de laatste 20 jaar veel plezier van. Twee boeken en twee reizende fototentoonstellingen over het werk van geestelijk verzorgers in de zorg zijn daar het resultaat van.
Beste Willem, weet je van jezelf, dat jouw manier van praten hetzelfde is als jouw tekenen van bijvoorbeeld een gezicht? In jouw manier van spreken komen licht en donker voor (het fietsen naar Hageveld en de tocht door het voorhuis naar de kamer van Zwartkruis), geuren (de reuk op de kamers van de heren), klanken (die nasale stem van Dirk Braakman) en emoties. Die ‘kleuren’ jouw interview zo bijzonder! Ik heb het mijn vrouw laten lezen en ze vond het een prachtig verhaal. Je hebt in dit verhaal een ’tekening’ gemaakt van jouw 29 jaar leraar-zijn op Hageveld en je wilt deze schets nu weggooien? Dat vind ik pas écht doodzonde. (Ja, ik ben ook katholiek)
Juist door jouw plastische manier van beschrijven geef je de sfeer op Hageveld feilloos (en uniek!) weer. Na 50 jaar herinner ik me weer de spaarzaam verlichte herengangen, de slechte gebitten van de priesterleraren, de geur van lerarenkamers, waar zelden een raam werd opengezet, de schoonheid van de natuur, de pikorde in de klas, de koetjesrepen of jenever op de kamers van bepaalde leraren, het heimwee naar het warme nest van het gezin waaruit je kwam, enz. Jouw samenwerking met Verspaandonk en de hulp van Zwartkruis deden me goed. Dat zijn toch ook de bloempjes die op de vuilnisbelt van het verleden bloeien?
Bij mij uit zo’n confrontatie met het verleden zich altijd in mijn dromen. De nacht na het interview met jou droomde ik, dat ik in een grote kelder van een supermarkt rondliep. Her en der lagen er nog wat lege dozen en wat rommeltjes. Terwijl ik daar liep, kwam er een tevreden gevoel over me: ‘Eigenlijk ziet het er toch heel opgeruimd uit’, dacht ik bij mezelf. Tot zover mijn droom.
Kijk, en dat was dus een cadeautje van jouw ‘schets / tekening’. De droom vertelde me dat die internaatsjaren nu hun plek in mijn ‘kelder’/ onderbewuste hebben gekregen. De chaos en de rommel van vroeger (de Hageveld-ervaringen) waren nu voor mij overzichtelijk geworden.
Dit cadeautje gun ik ook mijn jaargenoten. Wat mij betreft moet jouw ‘schets’ van Hageveld toch écht gepubliceerd worden.
Als je wilt, kunnen we het interview wat ‘zachter en vriendelijker’ maken. De geur van de lerarenkamer kan bijvoorbeeld ‘sigaren en oude boeken’ worden. De opmerking over het gebit van Braakman kunnen we anders formuleren. We kunnen nog wat accenten leggen op de positieve en leuke projecten die jij tijdens jouw lessen creatieve vorming hebt ondernomen.
Maar daarvoor moet je eerst terugkomen op jouw besluit het niet te willen publiceren.
Heeft jouw vrouw het ook gelezen en wat vond zij ervan? Zelf hecht ik ook erg veel waarde aan de mening van mijn vrouw en – zoals ik je al schreef – vond zij het een prachtig verhaal.
Beste Willem,
Graag hoor ik van je (nu je bovenstaande gelezen hebt) of je nog aan de publicatie van ons artikel – in een wat zachtere en vriendelijke bewoording – wilt meewerken. Ik kom daarvoor weer graag bij je langs.
Met hartelijke groeten – alle goeds,
Hans Dornseiffen
Daarop kwam de volgende brief van Willem:
Beste vriend,
Jouw brief ontroert mij zeer!!
Ik ga morgen jouw werk nogmaals lezen en geef jou dan antwoord.
Welnu, met een paar veranderingen in jouw tekst met name over de beschuldigingen van misbruik die ik niet hard kan maken, twijfel ik over mijn eerdere narrigheid.
Ik meld jou morgen een of twee correcties, zodat ik opgewekt met jou mee kan wandelen. Jouw bovenstaande brief is ZEKER als bijlage bij jouw interview onontbeerlijk. Zo wordt het een dialoog ipv een zeurmono(loog).
Cord. Saluti.
Willem
En zijn laatste e-mail aan mij:
Beste Hans,
Nogmaals onder de indruk van jouw brief.
Ik ga met je mee; je kunt jouw tekst ongecorrigeerd publiceren.
Het hoofdstuk over misbruik is mild en ik klaag niemand persoonlijk aan.
De strekking is zoals ik het me herinner en voel.
Ik was wel heel blij dat ik zoveel jaar op Hageveld heb kunnen werken. Het heeft geen littekens op mijn ziel achter gelaten. De MUZE werkte als een balsem op eventuele schrammen.
Succes,
Willem
************************************************************************************
Willem Snitker, Leraar creatieve vakken
Het is opvallend dat ik de laatste twee jaar steeds oud studenten van Hageveld ontmoet die contact met mij zoeken en zeggen: “Hé, Willem, ik heb nóu iets gezien of gehoord en dat doet me aan jou denken.” Dat doet me goed, want blijkbaar heb ik toch iets wezenlijks in de ziel van die ander achtergelaten.
Maandelijks envelopje van Zwartkruis
Toen ik eenmaal van Hageveld weggegaan was, ben ik er nooit meer geweest. Het is voor mij een afgesloten hoofdstuk. Ik moet grafdelven in mijn geheugen om me wat van die jaren te herinneren.
Eind vijftiger jaren zat ik op de Grafische Academie en ik ben toen met een zekere regelmaat op Hageveld geweest. Dat zat zo. Mijn vader was journalist bij de Volkskrant en een vrij bekende Nederlander. Hij stierf toen ik 12 jaar was en zelf op een internaat zat. Mijn vader had een hechte (katholieke) vriendenclub die op de begrafenis tegen mijn moeder zei: “Als we je later ergens mee kunnen helpen: laat het ons weten!” Zeven jaar later wilde ik naar de Grafische Academie, maar ik had geen geld en mijn moeder ook niet. Ik had wel een baantje en dacht bij mijzelf: “Toch eens kijken of die belofte nog bewaarheid wordt.” Via de voogd van mijn zusjes werd ik doorverwezen naar Theo Zwartkruis, die ook een vriend van mijn vader was geweest. Hij was leraar Engels op Hageveld en werd later bisschop van Haarlem. Hij belde mij op: “Ja, we willen je wel helpen. Kom maar langs om te praten”. Ik moest dus op mijn fietsje naar Hageveld – die hele lange weg in het donker van de oprijlaan. Vervolgens die keiharde deurbel. Een van de nimfen deed open en door de spaarzaam verlichte gangen van Hageveld liep ik de trap op richting bisschopskamer. Er lag altijd wel ergens een roe los, het was dus uitkijken geblazen. Je ging letterlijk en figuurlijk ‘op naar de Here(n)’. Vervolgens naar de kamer van Zwartkruis. Weer door een nauwelijks verlichte gang. Je kwam dan in een spaarzaam verlichte kamer, waar het immer naar sigaren en mannenzaad rook. Zwartkruis bleek een aardige, vriendelijke, lieve man te zijn, die ook dingen met je kon delen. Hij had bijvoorbeeld boeken over religieuze kunst die ik mocht lenen. Maar goed: ik kreeg van hem gedurende mijn studie een maandelijks envelopje met 50 gulden, die ik trouwens wél elke maand zelf moest komen halen. Mijn entree op Hageveld was dus eigenlijk heel beladen.
Eerste ervaring met Hageveld
Voordat ik op Hageveld lesgaf, had Verspaandonk mij gevraagd om hem te helpen bij de decorstukken van een toneelstuk van Vondel: Jozef in Dothan. We hebben toen van papier maché grote poppen gemaakt voor op het toneel. Dat was dus mijn eerste activiteit op Hageveld. Mijnheer Verspaandonk had nauwelijks bevoegdheid om les te geven. Hij was een man Gods en directeur van het Bisschoppelijk Museum in Haarlem. Hij was wel een man waar ik mee door één deur kon. ‘Beminnelijk’ was hij. Ik geloof dat hij mijn huwelijk heeft ingezegend. Via hem kon ik mijn eerste expositie in het Bisschoppelijk Museum houden.
Na dit contact met Verspaandonk zei deze me: “Ik ga binnenkort weg van Hageveld. Voel jij er wat voor om mijn zes uur les over te nemen?” Nou, ik was net getrouwd en een stukje bestaanszekerheid kon ik wel gebruiken. Zo kwam ik met mijn goede bedoelingen voor de klas te staan. Dat viel behoorlijk tegen. Ik vond het écht heel zwaar. De lerarenvergaderingen met sigaren en na afloop een glas wijn waren een totaal andere wereld voor mij.
Ik was een van de eerste lekenleraren op Hageveld. Ik kwam in een vergadercultuur die mij totaal vreemd was. Als ik de Paarse Zaal binnenstapte, had ik het idee dat je het Vaticaan binnenwandelde. Als leraar werd ik door de anderen ‘gedoogd’ – net als een splinter in de huid. Maar aan het einde van de dag werd je er weer uitgedrukt. Ik vond ze allemaal oude mannetjes. Van die priesters heb ik ook nooit enige warmte, genegenheid, liefde of stimulans ervaren.
Testosteron
Eigenlijk wilde ik niets met die vreemde wereld te maken hebben. Bij de jaarsluiting en de prijsuitreiking in de aula waren de vrouw van mijnheer Rijsbergen en mijn vrouw de enige twee vrouwen. Ik heb een heel knappe vrouw en toen zij binnenkwam, klonk er vanuit de massa leerlingen een groot gejoel op. Het testosteron spoot tegen de muren op, zou je kunnen zeggen. Wij waren een gewoon gezinsleven gewend en op Hageveld kwamen we écht op een andere planeet.
Ik heb op Hageveld 29 jaar lesgegeven – of gedaan alsof… Toen ik in 1962 begon met lesgeven, was er niets. Ik moest zelf voor papier, verf en tekenmateriaal zorgen. Ik had geen eigen tekenlokaal. Wasco-krijtjes waren iets nieuws voor de leerlingen. Ik moest zelf ook het wiel uitvinden en mijn lessen waren eerlijk gezegd vaak een zootje; zeker als ik in de aula dia’s moest laten zien van dode farao’s. Ik gaf aan de eerste drie klassen van het gymnasium les: klas een en twee gaf ik creatieve vakken en in drie gaf ik kunstgeschiedenis. Jan Duin gaf in de jaren 60 ook creatieve vakken.
Waardering
Er zijn in die 29 jaar maar twee momenten geweest, dat ik waardering vanuit de leiding van de school kreeg. Ik kon dan iets van mijn wereld van de kunst leggen over de wereld van Hageveld.
Het eerste moment was tijdens het tweede Vaticaans Concilie. Ik was zes weken met mijn vriend Michel van der Plas in Rome. Ik stond elke week uitgebreid met mijn pentekeningen in Elzevier. Ik kon zeggen: “Ik was vorige week nog bij Paus Johannes de 23ste en heb recht voor hem gezeten en hem getekend.” Nou, dat kon van die priesters op Hageveld niemand zeggen. Toen ik uit Rome terugkwam, ging zo’n beetje de rode loper voor me uit en iedereen vroeg aan mij: “Vertel eens, hoe was het bij de paus en in het Vaticaan?”
Het tweede moment kwam, toen drie leerlingen van mij de eerste, tweede én de derde prijs kregen bij een wedstrijd van de Turkse Ambassade. Ik draaide Turkse muziek, had Turks brood laten bakken; enkele andere lekenleraren gaven bij Aardrijkskunde les over Turkije en bij muziek ging men nog wat dieper op de Turkse muziek in. Kortom: er was een goede sfeer waarin gewerkt kon worden. Toen de krant allerlei lovenswaardige zaken over Hageveld schreef en drie leerlingen een tiendaagse reis door Turkije gingen maken, werd ik bij ‘Knor’ (alleen dat gebit al!) – bij rector Dirk Braakman – geroepen. Die zei met zijn nasale stem: “Potverdorie, tjonge, tjonge, wat fantastisch”. Plotseling zagen ze me even staan – weliswaar was de eer voor de school, want zíj gingen daarmee strijken.
Op een gegeven moment kwam er toch een stuk ontwikkeling in mijn vak. Dat zal zo van de tachtiger jaren geweest zijn. Ik kreeg een eigen lokaal, ik kreeg meer vrijheid, er kwamen vanaf 1970 meisjes op school, wat oneindig veel leuker was dan al die oude mannetjes van vroeger. Er kwam een heel ander schoolbeleid. Ik kende veel ouders van de kinderen die op school zaten. Als er Boekenweek was, liet ik ze boeken maken en als ik zelf in de mail-art actief was, deden ze daaraan mee.
Ik kon die man wel vermoorden
Ik heb ook heel onplezierige dingen meegemaakt. Dingen die ik wilde en dingen die de school toestond, lagen vaak mijlenver uit elkaar.
’n Voorbeeld. Het was boekenbal. Ik zei tegen mijn tien klassen leerlingen: “Kom op, we gaan boeken maken. Ieder maakt er eentje, dat kan hier, maar ook thuis. Je vader mag helpen, of je buurvrouw. Het zou echter wel leuk zijn, als het een afwijkend boek wordt. Probeer het met aardappelstempels, drukken, stencilen. Kijk maar. Je hebt er twee maanden de tijd voor”.
We hadden er een leuke tentoonstelling van gemaakt. Veel tam-tam. Krant erbij. Iemand had bijvoorbeeld vijf grote huisdeuren met scharnieren aan elkaar gemaakt en die deuren laten beschrijven door zijn ouders, vriendjes en de buurt. Die werd met een aanhangwagen bezorgd en zoiets geeft zo’n tentoonstelling wél een gezicht. Maar er was ook iemand die had het kleinste boek gemaakt: drie millimeter groot, met één lettertje erin. Die tentoonstelling was een groot succes. De Koninklijke Bibliotheek in Den Haag (maar ook andere bibliotheken) wilde deze graag laten zien. Toen ik de laatste week van de grote vakantie de tentoonstelling wilde inpakken, bleek die verdwenen. Bij navraag vertelde de administrateur: “Oh, die rommel? Die hebben we via de vuilcontainer afgevoerd.” Die man mag blij zijn dat ik hem niet heb aangevallen.
Ik had ook een grote wandschildering van 30 meter in de bibliotheek gemaakt die overblijflokaal werd. De hele kunstgeschiedenis – van de prehistorie tot Andy Warhol – had ik op die wanden uitgebeeld. Toen ik na de vakantie terugkwam, was alles wit geschilderd! “Ja,” zei diezelfde man, “Aan die onzin doen we hier niet mee. Die schildering was toch tijdelijk?” Het beviel hem niet, dus weg ermee. Een botte en walgelijke mentaliteit! Dat heeft me behoorlijk veel pijn gedaan.
Reünie op zolder
Er kwam een reünie op Hageveld (waarschijnlijk het 175 jr. bestaan in 1992) en daar hadden ze mij ook voor gevraagd. Meestal hielden ze me buiten dit soort zaken, omdat ik vaak onmogelijke dingen vroeg. Ik heb toen voorgesteld om de reünie op de zolders van Hageveld te houden. Dat is tenminste een spannende ruimte en met weinig middelen kan je er iets moois van maken. Ik ben toen met een aanhangertje naar de vuilstort van Heemstede gegaan en heb daar van alles en nog wat aan rotzooi verzameld. Onder de overkapping, de kist van de cour hebben we onder lestijd die spullen aan elkaar gelast, geplakt, gebonden en beschilderd. Zo ontstonden de mooiste totempalen, wezens en versiersels. De leerlingen vonden het prachtig, want dát was toch weer eens iets anders dan grammatica. Onder mijn lessen zei ik: “Kom, we gaan naar de zolder om daar te schilderen”. En zo werden de brandwerende deuren vrolijk beschilderd.
In 1991 was ik lichamelijk en geestelijk helemaal kapot. Ik kon niet meer voor de klas staan. Liggen ging nog wel, dus op een gegeven moment lág ik op een tafel les te geven. Een van mijn collega’s zei toen: “Zo kan het echt niet langer. Jij moet eens naar huis gaan. Volgens mij ben je ziek.” En – eerlijk gezegd – ik had het lesgeven na bijna 30 jaar ook wel gezien. Altijd onder de streep of achter de streep: zelden hartelijke erkenning. Nooit zag je iemand van al die collega’s hier in de galerie. Alleen als de pers of de radio aandacht voor mij had, werd er soms iets over gezegd. Ik werd uiteindelijk afgekeurd om verder les te geven.
Met Adrie van Gelderen, leraar Engels op Hageveld 1977 – 1989, kon ik wel goed opschieten. Die is later naar Hanoi gegaan om bootvluchtelingen te redden en ze verder te helpen. Ik heb een maand met hem door Vietnam gereisd. Hij was een van mijn beste vrienden.
Na mijn lessen ging ik naar huis; ik had mijn gezin en mijn galerie / atelier.
Er waren echter leraren, waar ik grote minachting voor voelde. Ik dacht dan bij mezelf: “Man, jij deugt aan alle kanten niet”. Ik heb nooit geprobeerd een populaire leraar te worden. Anderen wel, maar die zaten dan heel snel met hun handen in de broekjes van de jongentjes.
Wat er aan de wanden van Hageveld hing, verschilde niet zo veel met wat je in elke willekeurige pastoorskamer ziet. In de Paarse kamer hingen de staatsieportretten van de regenten en verder had je wat religieuze afbeeldingen. Siem Groot, die muziek gaf, stak zijn kop wel eens buiten het raam en dan was er nog zo’n klein mannetje dat handarbeid gaf: Jan Duin. Bij hen kan ik me voorstellen dat ze wat moderne kunst Hageveld binnenbrachten. Van Michel van der Plas weet ik dat in de 50er jaren toen hij op Hageveld zat, het een doodzonde was als je poëzie schreef.
Tafeltennissen
Ik probeerde de lerarenkamer – de vroegere Bisschopskamer – zoveel mogelijk te mijden. Vaak ging ik in de koffietijd en in de tussenuren tafeltennissen. Toen er een nieuw lerarenkamer kwam zei ik: daar maak ik iets voor. Van allerlei voorwerpen maakte ik een “Hommage aan Miles Davis”. Het was een stuk PVC-pijp met een schot, een plattegrond en meer van dat spul. Maar er was niemand die vroeg: “Wat bedoel je daarmee?” Het doorbrak de ruimte en gaf iets van: Wat moet dit?
Desinteresse
Wat mij het meeste irriteerde op Hageveld was het feit dat de nieuwsgierigheid die ik naar anderen had, door collega’s niet of nauwelijks werd beantwoord. Als je ergens enthousiast over was en je wilde dit met iemand delen, was er maar zelden een antwoord. Dat ervoer ik vooral bij de leiding, maar toch ook bij andere leraren, die toch heel vaak met oogkleppen op liepen. Vaak waren ze goed in hun eigen vak, maar keken er nauwelijks buiten. De wereld van Hageveld kon ik niet of nauwelijks over mijn wereld in de kunst leggen.
Bij mijn 25-jarig jubileum heb ik hier een pittig verhaal over gehouden. Ik dacht bij mijzelf: ik trek de beerput toch maar even open. Vooral om mijn teleurstelling te uiten. Ik weet de woorden niet meer, maar ik weet nog wel precies wat ik gedaan heb. Ik heb een plaat zink gekocht, helemaal gepolijst en in 42 onregelmatige stukken gesneden. (Er waren 42 leraren op dat moment.) Vervolgens heb ik elk van die 42 stukken deels geschilderd en deels vrijgelaten, zodat de natuur daar zou kunnen oxideren, verkleuren enz. Natuur en cultuur op één plaatje zink. Elk stuk was een deel van het geheel (pars pro toto) dat in het vierkant thuishoorde. De 42 stukken waren onregelmatig van vorm, zoals ook iedere docent in een organisatie verschillend was. Ik had er een klein gaatje in geboord, achterop zat een klein spijkertje, ik heb het gesigneerd en genummerd. Dat gaf ik aan al mijn mededocenten. Ik vond het een geniaal idee, maar veel van mijn collega’s keken me wat glazig aan. Of iemand het nog zou hebben? Ik zou het niet willen weten – of eigenlijk, ik zou het heel bijzonder vinden als iemand het nog bewaard had…
Waarom had Hageveld in de 80er jaren zo’n goede naam? Dat kwam volgens mij omdat het toch een beetje buiten de wereld stond. Negers had je er niet – ik kan me één Surinaamse jongen herinneren, en drugshandelaren waren er zeker niet. Het was een gesloten, veilige gemeenschap. Als er een les uitviel, werd je niet het bos ingestuurd.
Sexueel misbruik
Hageveld heeft nog steeds een goede naam. Maar de laatste jaren is er iets aan het daglicht gekomen – dat vroeger op een rare manier bedekt werd – het sexueel misbruik dat er plaatsvond. Op een gegeven moment begon ik het mijzelf kwalijk te nemen, dat ik deel van die organisatie was. Twee van mijn kinderen zaten ook op Hageveld en ik was als de dood dat er ook met hen wat zou gebeuren. Bij het sexueel misbruik waren vooral intern wonende leraren betrokken. ‘Google’ maar eens op ‘Hageveld’ in combinatie met ‘kindermisbruik’.
Afgezien van alle goede en écht geweldige dingen van Hageveld is dit toch een schaduw van een soort gedoogcultuur geworden, van de ‘mantel der liefde’ of ‘daar praat je niet over’. Het was natuurlijk een heel andere tijd – dat mag je ook niet vergeten – maar voor mij is het onbegrijpelijk dat de leiding van Hageveld dit toen heeft toegelaten. Misschien neem ik het mezelf ook wel kwalijk dat de zwaarte van dit misbruik mij in die jaren ontgaan is. Voor mij heeft dat altijd als een ochtendmist over dat stralende Hageveld gelegen.
Ik ben later nooit meer op Hageveld geweest, ook omdat het voor mij een afgesloten hoofdstuk is. Ik kijk met een zekere weemoed terug op die periode. De natuur rond Hageveld is prachtig. Ik liep vaak zondags enkele malen de Ronde van Hageveld en met mijn kinderen ging ik regelmatig op het Landje voetballen.
Hoe beeld je een engel uit?
Ik hoopte dat de leerlingen via mijn lessen iets van mijn bezieling meekregen. Hoe heerlijk het is om geïnspireerd te raken via de kunst: of het nu taal, muziek, geschilderd of grafisch is. Ik geloof in de ziel van dingen. Ik heb ook meerdere malen in mijn leven bijzondere ervaringen gehad, waardoor ik er van overtuigd ben, dat er een soort engelbewaarder bestaat. Dat is natuurlijk heel katholiek. Ik heb met Michel van der Plas eens een bundeltje gemaakt en dat heet “De engelbewaarder”. Hij stuurde me zes gedichten over de engelbewaarder. In de tijd daarna dacht bij mijzelf: “Hoe moet ik daar nu een beeld bij maken?”
Enkele weken later kwam daarop een antwoord. Ik liep in een druilerige regen in de schemer met mijn vrouw in Palermo naar ons hotel. Langs de weg zat onder een luifel een ineengedoken nonnetje, zo’n muizig vrouwtje met een kapje op. We lopen verder en opeens zeg ik tegen mijn vrouw: “Ik ga even terug om tóch een foto van dat nonnetje te maken”. Ik voelde iets. Er was iets bijzonders met haar. Ik loop 20 meter terug en maak – zonder dat ze mij door heeft – drie foto’s zonder flits van haar. Een paar uur later in het hotel ga ik de foto’s bekijken en alle digitale foto’s van die dag waren perfect, maar op die drie foto’s van dat nonnetje was elke keer een bliksemflits te zien. Toen ik dit aan Michel van der Plas vertelde, zei hij: “Jij hebt een engel gezien.” Toen wist ik ook meteen hoe ik de illustraties bij zijn gedichten zou maken.
Lekker blijven werken
Pasgeleden kwam een vrouw hier die ik vele jaren geleden had lesgegeven. Ze is nu directeur van meerdere grote Engelse musea. Ze zei: “Ik ben jou iets verschuldigd”. “Mij?”zei ik, “Dat is bijna onmogelijk”. “Ja”, zei ze, “want door jou ben ik de kunst ingegaan. Je hebt me ooit op mijn overgangsrapport een 11 voor tekenen gegeven!” Toen herinnerde ik me haar weer. Ze was een supertalent. “En nu ga ik ook wat terugdoen voor jou”, zei ze. En op die manier komt er een grote tentoonstelling van mij in het Bewick-museum in Engeland.
Ik ben 74 en nog lekker bezig. Er zijn nu zo’n 50 bibliofiele boekedities met mijn grafiek uitgekomen. Afgelopen jaar heb ik 6000 prenten gedrukt. Er is nog zoveel te doen én te genieten!
Hans Dornseiffen (intern op Hageveld 1960 – 1967)